vrijdag 29 februari 2008

Meevliegen

28 februari,

Eergisteren ben ik de hele dag hier op de aeroclub geweest. Anderen zijn bezig geweest mijn brevet overgezet te krijgen. En ik heb me zitten vervelen. Maar goed, dat zijn de aanloopperikelen waar je op kunt rekenen. Ook als ik bij een nieuw bedrijf ging computeren heb ik altijd dit soort startproblemen gehad.
Intussen is het niet onplezierig om hier te zijn. De aeroclub is voorzien van een plezierige ruimte uit de jaren vijftig. Je weet wel: met die stalen kozijnen. De vloer is gewoon geverfd beton en het meubilair is ongedwongen en enigszins koloniaal. Alle ramen staan prettig open en er is steeds een verkoelend briesje. Het uitzicht is schuin op de baan. Zo’n typische rode laterietbaan, zoals ze ook in de Centraal Afrikaanse Republiek hadden. Op de achtergrond natuurlijk veel groen en nog weer verder een paar mooie heuvels en het Victoriameer.

Eereergisteren aan het eind van de dag werd het nog erg gezellig. Met verschillende mensen om een tafeltje aan de babbel.
Daar is bijvoorbeeld François. François is Frans van geboorte maar Engels van inborst. Tot op het bot. Hij is bezig te leren vliegen. Hij is helemaal niet hooghartig ofzo, maar hij is wel de Engelse ambassadeur.
Dan was daar Chris. Chris struint zijn hele leven al door Afrika. En zit dientengevolge vol boeiende verhalen. Chris runt de duurste garage (reparatie, niet verkoop) van Kampala.Toch komt iedereen uiteindelijk bij hem terecht omdat bij andere garages “goedkoper” uiteindelijk “duurder” blijkt. Al zijn werknemers zijn Ugandezen, die als jongste bediende begonnen met de garage aan te vegen.
Steve is navigator aan boord van een geologisch onderzoeksschip. Natuurlijk was ik erg benieuwd waar hij dan vaart? Hij vaart op het moment in de Golf van Mexico. Maar wat deed hij dan in Uganda? Nou, zijn vrouw Wendy was hier actief met een project om water en hygiene in verschillende dorpen te brengen. Wendy en Steve zijn allebei sportvlieger.
Bianca is de vliegster die ik ga vervangen en ze heeft een Zuid Afrikaans vriendje. Leuk om te ontdekken dat ik met hem gewoon Nederlands kan praten.
En zo werd het nog laat vooraleer we thuis waren. Als je hier trouwens na zonsondergang thuiskomt, doet de portier van dienst het hek standaard open, gekleed in een streepjespyama!

Hier op de aeroclub hebben ze ook een soort kantine, waar je een redelijk volwassen maal kunt bestellen. Dus toen ik naar huis ging hoefde ik eigenlijk niet meer te eten. Howard – mijn huisgenoot – loop ik de hele tijd mis. Maar Jim, die er ook woont – in een schuurtje achter het huis, dus geen voordeurdeler – was er wel en met hem heb ik nog een poosje nagekletst. Hij was niet alleen. Hij heeft een vrouw, die op de verkeerstoren van Entebbe werkt, aan de haak geslagen. Maggie heet ze. Hij is van Amerika en hij is ook per stom toeval hier terecht gekomen.
Leuk om allerlei interessante mensen te ontmoeten. Het interessante zit er wat mij betreft in, dat ik het zoekende herken in die andere mensen. Het rollende balletje, wat soms op een willekerige manier rolt. Interessant om dan te zien waar je langskomt als je het balletje de gelegenheid geeft om vrij te rollen. Al die mensen hebben op dat vlak een verhaal te vertellen. Een verhaal van zoeken en vinden. Een verhaal van vallen, opstaan en weer doorgaan. In de CAR was het dan ook nog eens doorspekt met een bevlogenheid iets voor de medemens te willen betekenen. Dat is hier – tot nog toe – niet aan de hand, maar het blijft boeiend te zien hoe een balletje rollen kan.

Het gaat hier op zijn Afrikaans en je kunt geen ijzer met handen breken. De Ugandese gelijkstelling van mijn brevet heeft de nodige voeten in de aarde. Ik moet bij de nationale vliegschool laten zien dat ik kan lesgeven, maar zij hebben alles gekraakt op één Cessna 172 na en die verkeert in bedenkelijke staat, dus moet ik het doen in een vliegtuig van Fly Uganda, waarvoor ik nu – in afwachting van de Fuji – zal gaan werken. Maar daar staan ook onverhoopt een paar vliegtuigen met technische mankementen aan de grond, dus dat wordt waarschijnlijk volgende week. Daarna moet ik laten zien dat ik ook met een Cessna 206 overweg kan.
Maar goed, dan moet ik toch een paar vluchten met anderen maken om de route en de strips te leren kennen en daar kan ik nu wel aan beginnen.

Gisteren mocht ik mee met een instructievlucht. We hebben een aantal touch and goes op Entebbe gemaakt, niks bijzonders. Maar wel heel leuk om de boel nu eens vanuit de derde dimensie te bekijken. In Lake Victoria liggen veel eilandjes. Er is er één bij van vijtig bij vijftig meter helemaal volgebouwd met hutjes. Zo’n beetje tot in het water. Heel apart.

Vandaag mocht ik met het vlaggenschip – een Cessna Caravan – mee. Hij kwam net uit onderhoud. Hij is pas een jaar oud. Maar tijdens de laatste start was er ineens een Gazelle overgestoken en die had geprobeerd de staart van de Caravan op de horens te nemen. En dat was gelukt.
Een vogelaanvaring is ook geen zeldzaamheid. Er zijn hier gigantische Ooievaars en Pelikanen. En die zijn nooit alleen. Denk je dat je ze allemaal gemist hebt, komt er nóg eentje aan. Gelukkig zit bij een éénmotorig vliegtuig een afdoende beveiliging voor het meest kwetsbare deel, de cockpit. Maar als je er eentje op de vleugel krijgt, dan heb je toch wel een behoorlijke deuk.
We gingen naar Lake Albert in het westen van het land. Op de grens met Zaïre. Daar wordt tegenwoordig olie gevonden. Dus daar zijn verschillende lokaties waar een strip en een kampement zijn ten behoeve van de bijbehorende exploitatie.
Het was heel verrassend voor mij om het binnenland in ogenschouw te nemen. Overal is het land gecultiveerd. Hier en daar zijn paden waar een auto kan rijden. Maar voor het grootste deel wordt het land doorsneden door wandelpaden. Daarlangs zijn huizen gebouwd en al die huizen zijn voorzien van glanzende golfplaten daken. Huizen die langs de kant van een autospoor staan hebben oranje daken. Van al het stof.
Al het land is gecultiveerd tot akkerbouwgrond. Je ziet ook veel koeien. Wat een rijkdom! Wat een armoede! Er staat nergens meer een boom. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat heel Uganda zo is, maar wat een verschil met de Centraal Afrikaanse Republiek, waar om de paar honderd kilometer een cluster rietgedekte hutjes stond.
Hier en daar staan bergen die typisch van vulkanische oorsprong zijn. Naar Lake Albert toe daalt de grond ineens steil af. Dat is de westgrens van de Rift. Een breuklijn, die dit vulkanische gebied markeert. Het schijnt één van de jongere vulkanische gebieden te zijn.
De rit ging naar Kaïso en ik had geen idee van die steile wallekant van misschien wel twee honderd meter hoog. We gingen dus al lager vliegen en ik was al benieuwd waar we gingen landen toen we ineens over die rand heen kieperden en ik wat verderop de strip zag liggen.
Op de heenweg had ik achterin gezeten, op de terugweg mocht ik voorin zitten en sturen. Ik snap niet waarom ze altijd zo moeilijk doen over een gasturbine motor: het is veel eenvoudiger in de bediening dan een zuigermotor. Maar goed hij is dan ook veel duurder dus als je toch wat kapot maakt kost het gelijk heel veel.
We gingen eerst naar Entebbe om iemand af te zetten en te tanken. Ze willen op Entebbe namelijk geen lege vaten vullen met kerosine, dus wat ze doen is een paar keer naar Entebbe vliegen. Daar tanken ze dan vol. Op Kajjansi Airfield – de thuisbasis van Fly Uganda, en trouwens ook van MAF Uganda – doen ze dan de kerosine in vaten en zo vullen ze hun voorraad aan.
De landing moest nogal vlot, want we werden gevolgd door een MIG straaljager. De Ugandese luchtmacht heeft een aantal Russische helicopters, maar ze hebben ook nog een drietal MIG’s. Hele erge oude, dat wel. Maar dat mag de pret uiteraard niet drukken.
Eenmaal terug op Kajjansi wilde ik net gaan lunchen, het was een uur of twee, toen Steve – een Amerikaan die hier verliefd is geworden op het land – me vroeg of ik meewilde naar Masika, ook aan de oever van Lake Albert. Hij ging met een Cessna 210. Dat is een snelle Cessna 206 met intrekbaar landingsgestel en zonder vleugelstijlen. Dat liet ik me geen twee keer vragen, dus daar ging ik weer.
Op de heenweg achterin en op de terugweg voorin. Een fijn vliegtuig, maar in vergelijking met de Caravan – daarvan hebben ze er nu twee, de tweede arriveerde deze week gloednieuw uit Amerika – zijn de andere vliegtuigen wel wat “vermoeid” om te zien. Deze 210 was ook nog turbocharged, dus hij bleef gewoon “gaan”, ook met toenemende hoogte.

Geen opmerkingen: